vues hebben op betrekking hebben op deden op sneden op reden op delfden op zegden op boden op vrijden op zeiden op broeden op hadden op middenop duiden op tegenop ertegenop stegen op vestigen op vlogen op wogen op zogen op verheugen op beslag leggen op toeleggen op inhaken op keken op uitgekeken op aanspreken op streken op klonken op doken op terugkijken op aankijken op verkijken op lijken op trekken op mikken op gokken op schrokken op trokken op onthalen op overschakelen op inspelen op zinspelen op doelen op vallen op terugvallen op instellen op zwollen op afkomen op terugkomen op neerkomen op uitkomen op afstemmen op klommen op afstevenen op | leunen op zinnen op beroepen op afknappen op overstappen op uitlopen op vooruitlopen op kropen op zopen op speculeren op hameren op anticiperen op baseren op vroren op aansturen op loeren op hesen op toespitsen op passen op goten op schoten op sloten op spoten op stoten op storten op berusten op letten op inzetten op stuiten op gaven op afgeven op bleven op dreven op schreven op wreven op steven op dolven op bovenop erbovenop daarbovenop schoven op snoven op stoven op hieven op groeven op afschuiven op vertrouwen op azen op lazen op rezen op wijzen op bliezen op aandringen op bouwen op |